Op 21 november 2024 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over het aftrekverbod dat van toepassing is in de vennootschapsbelasting wanneer een belastingverhoging wordt toegepast. Het ging om een zaak waar belastingverhogingen werden toegepast omdat de aangifte te laat (maar uiteindelijk correct) werd ingediend. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat er geen discriminatie is en dat het gelijkheidsbeginsel niet geschonden is.
Dit besluit van het Grondwettelijk Hof is erg nadelig voor belastingplichtigen die, om welke reden dan ook, een laattijdige aangifte hebben ingediend. Daarnaast zorgt het arrest – al dan niet bedoeld – voor een positieve noot over de mogelijke toepassing van belastingverhoging. Op die manier lijkt het Grondwettelijk Hof de voetbalwijsheid “elk nadeel heb zijn voordeel” toe te passen op dit veelbesproken onderdeel van de fiscale procedure.
HET AFTREKVERBOD
Bij de berekening van de belastbare basis, wordt vertrokken van het resultaat van het jaar, waarvan bepaalde aftrekposten kunnen worden afgetrokken. Het gaat bijvoorbeeld om de investeringsaftrek, de aftrek voor innovatie-inkomsten, de compensatie met verliezen uit een vorig boekjaar etc. Door deze bedragen af te trekken van het belastbare resultaat, vermindert de belastbare basis waarop de vennootschapsbelasting wordt berekend, en dus ook de belasting die uiteindelijk verschuldigd is.
Het aftrekverbod waar dit arrest over gaat werd ingevoerd vanaf 2018 in artikel 207, lid 7 WIB en staat momenteel in artikel 206/3 WIB. Het grijpt in op deze aftrekposten. In bepaalde omstandigheden, wordt deze aftrek namelijk niet toegestaan. Het gaat om situaties waar een bijkomende belasting wordt geheven of een aanslag van ambtswege wordt gevestigd, in gevallen waarin een belastingverhoging van minstens 10% wordt opgelegd. Dergelijke belastingverhoging kan door de administratie worden opgelegd op basis van artikel 444 WIB, onder andere naar aanleiding van een laattijdige aangifte op basis waarvan de belastingplichtige ambtshalve wordt belast. In gevallen waar dat mogelijk is, past de fiscus deze belastingverhoging in de regel ook toe.
Wanneer het aftrekverbod wordt toegepast, gaan de beschikbare aftrekken in beginsel niet verloren. Ze kunnen niet worden toegepast in een bepaald jaar, maar kunnen eventueel worden toegepast in daaropvolgende jaren. Dat is echter afhankelijk van de omstandigheden waarin de vennootschap zich in de toekomst bevindt.
GEEN DISCRIMINATIE VOLGENS HET GRONDWETTELIJK HOF
Sinds de invoering van het aftrekverbod, wordt het bekritiseerd in de rechtsleer en is het voorwerp van discussie met de fiscus. Dit leidde tot verschillende rechtszaken, inclusief uitspraken die gunstig zijn voor de belastingplichtigen, zonder dat er echt duidelijk en zekerheid was over alle aspecten.
De zaak die verwezen werd naar het Grondwettelijk Hof gaat om een situatie waarin een laattijdige aangifte werd ingediend. De laattijdige aangifte werd echter ingediend voordat de administratie een aanslag van ambtswege had gevestigd. Deze aanslag van ambtswege volgde later, en hernam integraal de gegevens uit de laattijdige aangifte van de belastingplichtige. Het is dus een situatie waarin de administratie ‘op eigen initiatief’ een aanslag vestigt, maar wel volledig volgens de gegevens die door de belastingplichtige werden aangegeven. Dat is een vreemde situatie, maar het is niet uitgesloten in de huidige fiscale procedure.
In deze context werd het Grondwettelijk Hof verzocht zich uit te spreken over twee mogelijke discriminaties die dit aftrekverbod inhoud, op vraag van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel. De eerste mogelijke discriminatie groepeert een aantal aspecten, zoals het indienen van de laattijdige aangifte voor of na de aanslag van ambtswege en het al dan niet wijzigen van de laattijdige aangifte door de administratie. Het Hof ziet in deze verschillen geen discriminatie in. Ten aanzien van het doel van de bepaling, namelijk de effectiviteit van de sanctie van de belastingverhoging, bevinden de categorieën die worden vergeleken zich niet in verschillende situaties. Het gaat om allemaal variaties op hetzelfde thema: een laattijdige aangifte. Daarom is volgens het Grondwettelijk Hof een verschillende behandeling niet mogelijk is op basis van het gelijkheidsbeginsel.
De tweede mogelijke discriminatie spitst zich toe op het evenredigheidsbeginsel, en gaat in op de verschillende gevolgen tussen bovenvermelde procedure van aanslag van ambtswege (met effectieve belasting op het volledige resultaat tot gevolg) enerzijds en een wijzigingsprocedure (die de effectieve belasting beperkt tot het gewijzigde bedrag) anderzijds. Volgens het Hof is dit verschil proportioneel. In enkele korte overwegingen besluit het Hof dat er voldoende verschil is tussen de categorieën, zodat een verschillende behandeling gerechtvaardigd is.
EVALUATIE
De laatste jaren heeft het Grondwettelijk Hof een aantal mooie en goed gemotiveerde standpunten ingenomen in fiscale zaken. Daarin werd de belastingplichtige meer dan eens beschermd tegen een wetgever die grondwettelijke beginselen in het gevaar dreigde te brengen, maar ook de wetgever kreeg soms gelijk. Men moet het niet eens zijn met de uitkomst in alle arresten, maar doorgaans laat een arrest minstens toe om begrip te hebben voor de redenering.
Dat is in dit arrest niet het geval. De redenering van het Hof is niet altijd coherent en helder. Bovendien voelt de uitkomst niet evenwichtig en rechtvaardig aan. Het aftrekverbod zorgt er weliswaar voor dat bepaalde flagrante situaties die de schatkist dreigen te schaden, streng worden bestraft. Maar situaties die geen of amper risico inhouden, worden even draconisch aangepakt. Denk aan een belastingplichtige met overgedragen verliezen die een correcte aangifte enkele dagen of weken te laat maar wel volledig en correct indient, en daardoor geen gebruik mag maken van die verliezen.
EEN POSITIEVE NOOT
Het arrest van het Grondwettelijk Hof heeft, ondanks de nadelen die eruit voortvloeien voor de belastingplichtigen, ook een potentieel voordeel. In haar redenering lijkt het Hof namelijk te suggereren dat een belastingverhoging (die aanleiding geeft tot toepassing van het aftrekverbod) in beginsel niet wordt toegepast wanneer het om een eerste overtreding zonder oogmerk van fraude gaat. Dit staat haaks op de concrete invulling van de belastingverhoging, die in een Koninklijk Besluit bepaald zijn. Daarin wordt voorzien in verschillende schalen van belastingverhogingen specifiek voor situaties waarbij er geen sprake is van fraude.
Ofwel wil dit zeggen dat het Grondwettelijk Hof geen duidelijk zicht had op de eigenlijke toepassing van de belastingverhoging (en het daaruit voortvloeiende aftrekverbod), ofwel lijkt het Hof te suggereren dat er een probleem is met de belastingverhogingen en hoe die worden toegepast in de praktijk.
Het Hof krijgt de gelegenheid tot een herkansing om specifiek over die belastingverhogingen te oordelen, in een ander arrest dat nog hangende is. De gestelde vragen in die zaak benaderen deze belastingverhoging vanuit de beslissingsvrijheid van de fiscus. Deze beslissingsbevoegdheid, die dus enorme gevolgen kan hebben voor de belastingplichtige, wordt o.a. in vraag gesteld in het licht van het legaliteitsbeginsel en gelijkheidsbeginsel. Wij kijken alvast uit naar het arrest (inclusief een kwalitatieve motivering) in de komende maanden.
Heeft u vragen over deze uitspraak of over de fiscale procedure? Neem dan contact op met Thomas Gernay voor meer informatie of ondersteuning.
***
Dit artikel vormt geen juridisch advies. Raadpleeg de juridisch adviseur van uw keuze alvorens te handelen op basis van de informatie in dit artikel.