Inleiding
Het Wetboek Inkomstenbelastingen (hierna: ‘WIB/92’) voorziet onder bepaalde voorwaarden in een fiscaal gunstig regime voor de persoonlijke inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten.
In dit kader assisteerde Simont Braun recentelijk een van haar cliënten in het bekomen van een voorafgaande beslissing in fiscale zaken (een zg. ‘ruling’) bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen (hierna ‘DVB’) waarin een uitgebreide maar genuanceerde toepassing werd gemaakt van dit fiscaal regime.
Wettelijke principes
Artikel 17, §1, 5° WIB/92 voorziet dat inkomsten verkregen uit de cessie (i.e. een overdracht) of de concessie (i.e. een licentie) van auteursrechten aangemerkt worden als roerende inkomsten en dit tot een bedrag van EUR 37.500 (te indexeren, aanslagjaar 2018: EUR 58.720), zelfs indien de auteursrechten worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid.
Voor dergelijke roerende inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten geldt bovendien een kostenforfait van 50% voor de eerste schijf van EUR 10.000 (te indexeren, aanslagjaar 2018: 15.660 euro) en van 25% voor de tweede schijf van EUR 10.000 (te indexeren, aanslagjaar 2018: 15.660 euro).
Deze roerende inkomsten zijn dan onderworpen aan een roerende voorheffing van 15%.
Indien de inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten het bedrag van EUR 37.500 (te indexeren) overschrijden, dan wordt dit meerdere deel in beginsel aangemerkt als beroepsinkomsten dewelke onderworpen zijn aan de progressieve tarieven in de personenbelasting (indien de auteursrechten worden verkregen in het kader van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid) of als diverse inkomsten belast aan 33% (indien de auteursrechten worden verkregen buiten het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid).
Moeilijkheid
Voormeld fiscaal regime biedt de mogelijkheid aan ondernemingen om hun personeel op fiscaal gunstige wijze te verlonen indien het personeel auteursrechten creëert in de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid.
Uiteraard creëert dergelijk personeel in de uitoefening van hun beroepswerkzaamheid niet enkel auteursrechten, doch levert dit personeel tevens materiële prestaties. Daar waar de verloning voor de cessie of de concessie van auteursrechten gekwalificeerd worden als roerende inkomsten, wordt de verloning voor de materiële prestaties gekwalificeerd als beroepsinkomsten.
De opdeling tussen het luik verloning voor de cessie of de concessie van auteursrechten, en het luik verloning voor gewone materiële prestaties is in de praktijk vaak moeilijk te kwantificeren.
Beoordeling door de administratie en de Dienst Voorafgaande Beslissingen
De administratie formuleerde in haar Circulaire 36/2014 (n° Ci.RH.231/631.675) van 4 september 2014 verschillende vragen teneinde te oordelen of het fiscaal regime inzake auteursrechten kan toegepast worden, en zo ja, in welke verhouding. Bij deze beoordeling dienen dan ook de volgende vragen beantwoord te worden:
- heeft de geleverde prestatie aanleiding gegeven tot de productie van een zg. “werk van letterkunde of kunst”?;
- zo ja, hebben de auteursrechten met betrekking tot dat werk het voorwerp uitgemaakt van een cessie of concessie aan een derde ingevolge een (schriftelijk) contract?; en
- wordt de vergoeding voor de voormelde cessie of concessie van auteursrechten duidelijk gespecificeerd in het contract?
Bij de aanvraag van een voorafgaande beslissing in fiscale zaken stelt de DVB de vragen veelal als volgt:
- is het werk dat de auteur toelaat inkomsten te verkrijgen een beschermd werk (een werk in de zin van de auteurswet)?;
- hebben de auteursrechten of naburige rechten het voorwerp uitgemaakt van een cessie of concessie?; en
- vloeien de inkomsten voort uit de cessie of concessie van de geldelijke rechten op het werk?
De derde vraag betreft in beide gevallen specifiek de opdeling tussen enerzijds de inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten en anderzijds de inkomsten uit de materiële prestaties.
De DVB hanteert in het kader van deze derde vraag veelal de volgende krachtlijnen:
a. Wat de volledige vergoeding aan de auteur betreft, dient er een redelijke verhouding te bestaan tussen de inkomsten uit auteursrechten en de beroepsinkomsten. Dit is uiteraard evident. Veelal zal het maximale bedrag dat in aanmerking komt als inkomsten uit auteursrechten zich situeren tussen de 5% en 25% van het totaal van de door de auteur ontvangen vergoeding. Het aanvaardbare percentage hangt uiteraard af van (i) de sector waarin de auteur actief is, en (ii) de creatieve input/output dewelke de auteur levert in het kader van zijn beroepsprestaties. Uitzonderlijk kunnen ook hogere percentages aanvaard worden (bijvoorbeeld 70% zie Voorafgaande beslissing nr. 2015.645 d.d. 26 april 2016).
b. Indien er sprake is van een vennootschap die de auteursrechten overneemt van de auteur en de vennootschap deze auteur daarvoor vergoedt, dan dient de vennootschap die de auteursrechten verder exploiteert en hiervoor aan de eindklant factureert, dezelfde verhouding te hanteren als deze die wordt toegepast met betrekking tot de vergoeding door de vennootschap aan de auteur (i.e. veelal tussen de 5% en 25% van het totaal gefactureerd bedrag). Hiertoe wordt dan vereist dat de vennootschap een opsplitsing doorvoert in de factuur aan de klant.
De rechtsleer is o.i. terecht kritisch t.a.v. deze krachtlijn.
c. De vennootschap die de auteur vergoedt voor de overdracht van zijn auteursrechten, mag maximaal de helft van wat zij als auteursrechten heeft gefactureerd aan de eindklant, aan de auteur uitbetalen als auteursrechten.
Ook ten aanzien van deze krachtlijn is de rechtsleer, o.i. ook terecht, erg kritisch.
d. De vergoeding (en de opdeling tussen inkomsten uit auteursrechten en de inkomsten uit materiële prestaties) dient duidelijk te zijn gespecificeerd in de overeenkomst tussen de vennootschap en de auteur.
e. Recent oordeelde de DVB verschillende malen dat de vergoeding van een vennootschap aan haar bedrijfsleider voor de cessie of concessie van auteursrechten niet meer mag bedragen dan 50% van het resultaat van het boekjaar vóór belasting en vóór aanrekening van de vergoedingen voor auteursrechten. Indien dit wel het geval is, dient de te betalen vergoeding overeenkomstig te worden beperkt. Daarbij kan deze beperking er niet toe leiden dat de aan de bedrijfsleider verschuldigde vergoeding minder bedraagt dan 5% van de netto-omzet uit de soorten opdrachten die aanleiding geven tot de creatie van auteursrechtelijk beschermde werken (Voorafgaande Beslissing nr. 2016.561 d.d. 21 februari 2017; Voorafgaande Beslissing nr. 2017.103 d.d. 21 maart 2017; Voorafgaande Beslissing nr. 2016.560 d.d. 26 april 2017).
f. De DVB oordeelt in dezelfde beslissingen verder dat een bedrijfsleider voor de verschillende prestaties die hij voor de vennootschap verricht een overeenkomstige vergoeding dient te verkrijgen. Het percentage van de vergoeding voor overdracht van auteursrechten mag slechts 5% bedragen van de netto-omzet van de vennootschap voor opdrachten die aanleiding geven tot de creatie van auteursrechtelijk beschermde werken (dit percentage dient, indien er meerdere bedrijfsleiders zijn, evenredig te worden verminderd) wanneer de bedrijfsleiderbezoldiging van de bedrijfsleider in kwestie minder dan EUR 36.000 bedraagt.
Voorafgaande beslissing van 6 juli 2017
- Context
In de voorafgaande beslissing van 6 juli 2017 was de aanvrager een communicatieagentschap dat haar klanten bijstaat in het kader van marketing en digitale aanwezigheid, en waarbij de aanvrager een zekerheid wenste in het kader van de opdeling tussen de verloning voor de cessie of de concessie van auteursrechten, en de gewone materiële prestaties van werknemers en zelfstandigen (die tevens diensten aanbieden aan de vennootschap).
Met betrekking tot de verdeling tussen de vergoeding voor de gepresteerde diensten en de vergoeding voor de overgedragen auteursrechten voorziet de vennootschap in een gedetailleerd onderscheid op basis van de diverse functies en jobprofielen die in haar onderneming aanwezig zijn, en weerhoudt de vennootschap enkel deze functies en jobprofielen die effectief auteursrechten overdragen aan de vennootschap.
Per functie en jobprofiel omschreef de vennootschap in haar aanvraag duidelijk welke beschermde werken juist worden gecreëerd, waarop auteursrechten worden overgedragen, en welk gedeelte van de bruto-vergoeding in aanmerking kan komen als roerend inkomen op basis van een forfaitair percentage (tussen 5 en 25 %). De weerhouden percentages waren hierbij gebaseerd op een analyse van de individuele taken en de creativiteit per taak, alsook de marktwaarde van de creatieve (auteursrechtelijk beschermde) resultaten.
Zo ook werd uitdrukkelijk vermeld welke functies en jobprofielen niet in aanmerking komen voor de toepassing van het fiscaal regime inzake auteursrechten, en dit wegens de niet of onvoldoende creatie van beschermde werken.
- Beslissing
Wat de kwalificatie als roerende inkomsten betreft, oordeelt de DVB dat de door aanvrager voorgestelde vergoedingen (die gebaseerd zijn op de forfaitaire percentages van het brutoloon of de bruto-vergoedingen) als roerende inkomsten kunnen worden aangemerkt, overwegende dat op basis van de bestaande overeenkomsten tussen de vennootschap en de werknemers of de zelfstandigen, de gecreëerde auteursrechten reeds aan de vennootschap worden overgedragen.
Interessant is dat de DVB deze zienswijze niet enkel voor auteur-werknemers onderschrijft, maar eveneens voor auteur-zelfstandigen (freelancers). Dit vormt intussen een vaste visie van de DVB (zie ook Voorafgaande Beslissing nr. 2015.348 d.d. 1 maart 2016; Voorafgaande Beslissing nr. 2015.271 d.d. 5 april 2016; Voorafgaande Beslissing nr. 2015.669 d.d. 26 april 2016; Voorafgaande Beslissing nr. 2017.039 d.d. 7 maart 2017).
Lievin De Wulf, Fernand de Visscher & Peter Blomme
Voor meer informatie kan u contact opnemen met Lievin De Wulf (+32 2 533 17 41 of ldw@simontbraun.eu), Fernand de Visscher (+32 2 533 17 18 of fdv@simontbraun.eu) of Peter Blomme (+32 2 533 17 13 of pbl@simontbraun.eu)